Op mijn netvlies gebrand

P109 Op mijn netvlies gebrand – Jim van Lawick van Pabst

ACHTERGROND

Voor de Tweede Wereldoorlog uitbrak was Henri administrateur op een thee- en rubberplantage op Java. Het eerste gedeelte van de oorlog is hij tewerkgesteld aan de Birma-Siam-spoorweg. Toen deze spoorweg in oktober 1943 gereed was, is het grootste deel van de krijgsgevangenen opnieuw op transport gezet naar andere dwangarbeiderskampen. Henri werd op 9 februari 1943 vanaf Java via Singapore naar Birma getransporteerd en ging weer terug naar Singapore. In juli 1944 werd hij vanaf Singapore naar Japan getransporteerd, een zeetransport van vijfduizend kilometer. Tijdens deze zeereis was de Nederlandse KNIL-luitenant Dam Backer verantwoordelijk voor de honderdvijftig medegevangenen aan boord van de Ume Maru. Waarschijnlijk zat Jims vader ook op dit schip of in ieder geval op één van de konvooischepen. Backer hield een dagboek bij. Onderstaand fragment uit Buigend riet is gebaseerd op zijn dagboekaantekeningen en aangevuld met latere herinneringen van hemzelf en zijn lotgenoten en de brieven die hij vanaf september 1945 naar zijn familie in Nederland stuurde.

BOEKFRAGMENT 

Uit: Buigend riet. Dagboek van een krijgsgevangene in Japan en Mantsjoerije 1944-1945. Dam Backer, Uitgeverij L.J. Veen, Amsterdam/Antwerpen 1995. 

3 JULI 1944

“Van slapen is niet veel gekomen. Na al die open kampen langs de spoorlijn in Thailand en Birma waar we de afgelopen maanden hebben gezeten, veroorzaakt dat opeengeperst zitten in een afgesloten ruimte een voortdurend gevoel van bedreiging. Elke keer komt de vraag op: hoe kom ik dit ruim uit? En ik ben voortdurend bezig met die opsluiting, met dat ‘er niet uit kunnen’ en ‘ingeklemd zijn’. Ik weet zeker dat ik niet de enige ben die daardoor gekweld wordt. Als ik vanuit mijn ligplaats mijn hoofd opzij buig, zie ik het gat boven aan de trap. Tussen mij en de trap liggen nog zeker twintig mensen. Als er wat zou gebeuren is het zaak als een van de eersten de, toch al niet brede, trap op te stormen. 

Ik probeer me voor te stellen hoe een torpedering in zijn werk zou gaan. Eerst een enorme dreun en de grote schok van een explosie. Dan water naar binnen en iedereen schreeuwen en vechten om naar de uitgang te komen! Ik vraag mij af of ik er nu zo gauw mogelijk uit moet zien te komen of zou moeten achterblijven om orde te scheppen, om ervoor te zorgen dat zoveel mogelijk jongens naar buiten kunnen. Er waren ooit kapiteins die hun schip als laatste verlieten, sterker nog: kapiteins die verkozen met hun schip ten onder te gaan. Dat ging mij te ver, maar ik realiseer me toch dat ik een zekere verantwoordelijkheid heb. Betekent dat dan dat ik de held zal moeten gaan uithangen, met de consequentie zelf als een rat te verzuipen?

Langer ben ik bezig met de vraag hoe groot de kans is om getorpedeerd te worden.”